IN DE HAVEN VAN DE EEUWIGHEID
Lyon, 28 december 1622. Franciscus van Sales is pas vijfenvijftig jaar oud. Zijn inzet voor de mensen deed zijn kracht afnemen.
“De liefde van Christus drijft ons”(2 Kor 5:14), las hij voor van de apostel Paulus. Franciscus drong er bij deze liefde op aan om er volledig voor mensen te zijn, zelfs ten koste van zijn eigen gezondheid. Tegen het einde van zijn leven verlangde hij naar de rust van een hermitage in de bergen hoog boven het meer van Annecy. Daar, in de kluis van Sint Germain, wilde hij God dienen met de pen en de rozenkrans in zijn hand. Zijn droom bleef echter onvervuld. In 1619 stuurde zijn hertog hem naar Parijs voor een diplomatieke reis. Daar zou hij het huwelijk regelen tussen Christina (1606-1663), de zus van de Franse koning Lodewijk XIII (1601-1643), met Victor Amadeus (15871637), de zoon van de hertog van Savoye,wat hem ook lukte. Franciscus van Sales wist ook de koning van Frankrijk te verzoenen met zijn moeder Maria de Medici (1575-1642). Hij ontmoette de aspirant-kardinaal Richelieu (1585-1642), aan wie hij adviseerde zich minder om politiek en meer om geloof te bekommeren. Helaas heeft Richelieu dit advies niet opgevolgd. In Parijs kreeg Franciscus van Sales het aanbod om aartsbisschop van Parijs te worden. Hij sloeg dit aanbod dankbaar af, hoewel hij bij andere wensen en zorgen nooit nee kon zeggen.
Evenmin zei hij nee toen zijn hertog hem eind 1622 vroeg om hem te vergezellen op de reis naar Avignon, hoewel zijn gezondheid al erg slecht was. Zelf ging hij op deze reis met het voorgevoel van zijn dood. Hij schreef zijn testament, regelde de laatste belangrijke zaken met betrekking tot de Orde van de Visitatie, nam afscheid van zijn familie en zussen en gaf zijn broer Jean-François (1578-1635), die Inmiddels hulpbisschop was geworden, alle machten om het bisdom te leiden.
Zijn voorgevoel zou hem niet misleiden. Op de terugweg van Avignon maakte Franciscus van Sales van de gelegenheid gebruik om in Lyon te stoppen bij een van zijn Visitatieloosters om Kerstmis te vieren. Op 27 december 1622 kreeg hij een beroerte, waardoor hij een dag later overleed. De dood is voor hem geen beangstigend iets, maar de deur naar die liefde waar hij een leven lang naar verlangde.
Wat hij erover schreef in de “Theotimus” is nu voor hem vervuld: “Die gelukkige zielen die, na het zwoegen en de gevaren van dit sterfelijke leven, naar de haven van de eeuwigheid gingen, bereiken daar het laatste en hoogste niveau van liefde, dat ze kunnen bereiken. Het wordt hun gegeven als beloning voor hun verdiensten en deze beloning is, volgens de woorden van de Heer (Lc 6,38), niet alleen een goede, maar ook een rijke. geschudde, opgehoopte, overlopende maat”(Theotimus III,7).